Op 14 maart 2024 sprak Evert Bisschop Boele onderstaande lezing uit tijdens een bijeenkomst die VLS organiseerde met haar Vlaamse partners van LUCA school of the Arts.
Om te beginnen: fijn dat we ons bekommeren om de inhoud van de muziekles. Dat gebeurt eigenlijk niet zo vaak.
Meestal nemen we maar aan dat we het daar wel over eens zijn. Over wat die inhoud moet zijn. Goede muziek. Leuke muziek. Een breed aanbod aan genres. Op een instrument kunnen spelen. Een beetje noten kunnen lezen. Of leadsheets. Als je eindexamen doet: technisch-analytisch kunnen luisteren. Vaktermen kunnen gebruiken. Historische periodes kunnen benoemen.
Ik houd, zoals sommigen van jullie weten, van fundamentele vragen. Een van die vragen is: waarom moeten we eigenlijk muziekles geven op school? Daarover gaan we het vanavond niet hebben.
Een vervolgvraag is: waar gaat die muziekles dan over? Daar hebben we het wel over.
Maar die twee vragen hebben natuurlijk met elkaar te maken. De waarom-vraag gaat, als het goed is, vooraf aan de wat-vraag.
En andersom: als je ziet wat er in de muziekles gebeurt, is dat een indicator voor het waarom. Zelfs als die waarom-vraag helemaal niet gesteld is. En ook als de wat- vraag niet gesteld wordt, maar gewoontegetrouw wordt ingevuld. Zoals we dat vaak doen.
Dus fijn dat we ons die vraag nu wel stellen. Wie kiest de muziek? De leraar of de leerling?
Die vraag dwingt ons te kiezen. Het is een of-of-vraag. Ik word altijd wantrouwig bij dat soort vragen. De wereld is te ingewikkeld om je met of-of-vragen bezig te houden.
Dus ga ik natuurlijk als antwoord geven: allebei. Dat is een slap antwoord. Als je niet oppast is het de easy way out. Bijvoorbeeld: de leraar en de leerling moeten er in onderling overleg maar uitkomen. Of: een beetje fifty-fifty. Soms de leraar, maar in ruil daarvoor soms ook de leerling.
De wat-vraag wordt zo een beetje een hoe-vraag. Hoe kiezen we wat er in de les gebeurt? Ik vind hoe-vragen de minst interessante van de drie belangrijke vragen in het onderwijs: waarom, wat en hoe.
Bovendien vind ik dat de hoe-vraag een vraag is die je alleen in context kunt beantwoorden. Daarom geef ik nooit antwoord op vragen naar het hoe, naar didactiek of organisatie bijvoorbeeld.
Ja, ik heb mooie ideeën waarvan het onduidelijk is hoe je die in de praktijk verwezenlijkt. Maar het is mijn rol die ideeën te ontwikkelen. En het is aan de leraren om te kijken wat er relevant is aan die ideeën, en hoe die wel of niet in hun praktijken gestalte kunnen krijgen. Ik kan me daar niet mee bemoeien. Want het zijn niet mijn praktijken.
Wie kiest de muziek? De leraar of de leerling? Mijn en-en-antwoord is een beetje ingewikkelder dan: samen; of: fifty-fify. En ik moet dan toch eerst iets kwijt over die waarom-vraag.
Waarom doen we iets aan muziek op school? En wat dan? Ik heb de afgelopen jaren gewerkt aan een samenhangend en goed gefundeerd antwoord op die vraag. Dat is nog niet helemaal af. Maar ik ben al wel wat opgeschoten.
Ik noem die visie op muziekonderwijs – want het is een visie; en dus geen waarheid, het staat je vrij er anders over te denken – ik noem die visie op muziekonderwijs ‘idiocultureel muziekonderwijs’. Ik vind dat woord ‘idiocultuur’ niet mooi. Maar ik heb niets anders. En mensen in mijn omgeving vinden dat ik dat woord gewoon moet gebruiken. Dus vooruit dan maar.
Nadenken over muziekonderwijs begint buiten de school. Ik ga er van uit dat school bedoeld is om leerlingen voor te bereiden op hun leven. Muziekles op school is dus bedoeld om leerlingen te helpen later hun muzikale leven te leven.
Hoe ziet dat leven er uit? Dat weet je niet. Er zijn ontelbare manieren van muzikaal in-de-wereld-zijn. Die zijn ieder voor zich betekenisvol voor de betreffende persoon. Want anders deden ze wel iets anders. Het ene is niet beter dan het andere. Wel anders. Drillrap doet iets anders dan viool spelen in het Haydn Jeugd Strijkorkest, of het bezoeken van de Zwarte Cross.
Muziek op school helpt, hoop ik, kinderen hun muzikale plek in de wereld te vinden. Het biedt kinderen ontwikkelingskansen. Namelijk de kans op ontwikkeling van hun muzikale plek in de wereld.
Muziekonderwijs doet dan twee belangrijke dingen. Om te beginnen opent het de muzikale wereld voor de kinderen. Het verbreedt hun wereld. Het geeft ze toegang tot wat ze vanuit hun eigen context niet meekrijgen. Een willekeurig voorbeeld: school zorgt er voor dat het kind dat in het Haydn Jeugd Strijkorkest speelt ook kennis krijgt van de optie om zijn muzikaliteit in een bezoek aan de Zwarte Cross gestalte te geven.
Daarnaast verdiept muziekonderwijs hun muzikale plek in de wereld. Als kinderen op den duur dan keuzes gaan maken voor hoe ze muzikaal in de wereld willen zijn, helpt de school ze om dat gestalte te geven, te verdiepen. En blijft het alternatieven aanbieden.
Dat gezegd hebbende: wie bepaalt er dan wat er in de klas gebeurt? Is dat de leraar of de leerling?
Mijn eerste antwoord is: dat is natuurlijk de leraar. Dat is namelijk waar de leraar voor is, als representant van de school. School opent de wereld en creëert ontwikkelingskansen voor kinderen. Dát is de verantwoordelijkheid van de leraar. En precies dat is iets wat niet vanzelfsprekend aan kinderen zelf en hun buitenschoolse context kan worden overgelaten. Het is de verantwoordelijkheid van de leraar om daaraan iets toe te voegen. Om iets ‘in de weg te leggen’, om ‘weerstand te bieden’, om maar met Gert Biesta te spreken.
Maar hoe weet je dan wat je in de weg moet leggen? Alle leerlingen gaan immers hun eigen weg. Om te weten wat je ‘in de weg’ moet leggen, moet je wel weten wat die ‘weg’ dan is. Wat voor de ene leerling betekenisvol in de weg ligt, is voor de andere leerling een betekenisloze hindernis. In die zin bepaalt de leerling dus in hoge mate wat er gebeurt.
In de aankondiging van deze bijeenkomst stond dat ik mijn ‘visie … op idiocultureel muziekonderwijs [toelicht], waarin de muzikale belevingswereld van de leerling centraal staat.’ Dat heb ik zelf zo geformuleerd. Ik hoop dat duidelijk is wat ik bedoel met het centraal staan van de muzikale belevingswereld van de leerling.
De manier waarop leerlingen al muzikaal in de wereld zijn staat centraal. Omdat je daaraan wilt toevoegen. De horizon wilt kunnen verbreden. De ervaring wilt kunnen verdiepen. Waar de leerling vandaan komt en wie de leerling al is, is je startpunt. Maar vervolgens heb je je eigen verantwoordelijkheid te nemen. Als pedagoog, als opvoeder, als maker van ontwikkelingscontexten. En dat is jouw verantwoordelijkheid.
Mij wordt vaak verweten dat ik muziekonderwijs wil beperken tot doen wat de leerling toch al leuk vindt. Ik geloof niet dat ik dat ergens heb gezegd. En ik geloof dat ik heel vaak het tegenovergestelde heb gezegd.
Maar ik weet wel hoe dat komt. Dat komt omdat we de neiging hebben om in of-of te denken. Er zijn twee oplossingen, die elkaar uitsluiten. Ik zeg niet dat de leraar bepaalt wat er moet gebeuren. Ik geloof niet in voorgeschreven curricula en uniforme doorlopende leerlijnen en referentieniveaus. Dan zal ik wel de kant van de leerling kiezen.
Maar zo is het natuurlijk niet. De wereld bestaat niet uit dualiteiten. Als je tegen docent gecentreerd en aanbodgericht onderwijs bent, hoef je niet voor leerling gestuurd en vraaggericht onderwijs te zijn. Je kunt je ook onttrekken aan dat markgerichte denken van vraag en aanbod, waarin of de vrager of de aanbieder de macht heeft. We hoeven niet in dat soort utilitaristische, economische, en eerlijk gezegd nogal dommige modellen mee te gaan.
We kunnen ook denken over onderwijs als een pedagogische opdracht. Als het scheppen van ontwikkelingskansen die voor de leerling van betekenis zijn. Dat gebeurt dan in een dialogische relatie. Die is enerzijds principieel gelijkwaardig – want een dialoog. En anderzijds principieel ongelijkwaardig – want er is een leerling en een leraar. En die leerling heeft er niet voor gekozen in de les te zitten maar dat als opdracht meegekregen. En die leraar, die heeft ook een opdracht meegekregen. Betekenisvolle ontwikkelingskansen scheppen.
Daarom is lesgeven zo moeilijk. Daarom helpt het niet onderwijs te zien als ‘effectieve en efficiënte interventies’. Daarom is het zo’n ‘prachtig risico’, zoals Biesta dat noemt. Een project dat voortdurend in wording is. Dat soms lukt en soms niet. Een project dat volledig bepaald wordt door de context van tijd en plaats. Door wie de aanwezige leerling is. Én door wie de aanwezige docent is.
Daarom zijn leraren die leerlingen echt betekenisvolle ontwikkelingskansen bieden, virtuozen. Virtuozen die beseffen dat ze verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt in de les. Maar die beseffen dat wat ze doen in hoge mate bepaald wordt door wie de leerlingen zijn die in hun lessen zitten.
En die beseffen dat het soms óók een optie is om de keuze voor wat er gebeurt bij de leerlingen te leggen. Omdat dat past, om wat voor reden dan ook. Maar dat dat een optie is. En dat de keuze voor die optie bij de leraar ligt.
Wie kiest de muziek? Misschien is de vraag wel: wie kiest wie de muziek kiest? En dat is de leraar.
Maar wie bepaalt wat de leraar kiest? Dat is uiteindelijk de leerling.